Het orgel in de Grote kerk van Gorinchem
C.G.F. Witte bouwde het orgel in 1852/53 voor de enkele jaren daarvoor gereedgekomen nieuwe Grote Kerk. Hij maakte daarbij gebruik van een groot deel van het pijpwerk uit het het J.H.H. Bätz-orgel (1761) van het vorige kerkgebouw. Dit orgel bevatte ook pijpwerk van Stephanus Cousijns uit 1666, waarvan zich in het huidige instrument nog delen bevinden.
In de negentiende eeuw werden onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd door C.G.F. Witte, J.F. Witte en L. van Dam & Zn. De belangrijkste werkzaamheden uit het begin van de vorige eeuw betroffen plaatsing van een windmachine en de verwijdering van twee van de zes spaanbalgen door de firma Steenkuijl.
In 1954 en 1960 werd het orgel door J.C. Sanders & Zoon, en later opgevolgd door K.B. Blank, gerestaureerd. De opstelling van de registers op Hoofdmanuaal en Bovenwerk werd gewijzigd. Aan beide laden werd een kantsleep toegevoegd (Trompet 8’, HMan; Vox Humana 8’ BW) waardoor de dispositie kon worden uitgebreid (Sexquialter III HMan, Scherp III-IV BW). Ook het Rugpositief werd uitgebreid, hier met een Dulciaan 8’ op kantsleep, en gewijzigd (Sexquialter II op de plaats van een Fluit travers 8’). De samenstelling van de Mixtuur van het Hoofdmanuaal werd gewijzigd. Hoofdmanuaal en Rugpositief werden voorzien van regulateurs en tremulanten.
Vanaf 1980 werd het orgel, na herstel van de verzakkende orgelgalerij, door de firma Gebr. Van Vulpen gefaseerd gerestaureerd (1980, 1981, 1987 en 1990).
In 2002 volgde uitbreiding van het pedaal met drie registers op een eigen windlade met eigen windvoorziening. Dit werk werd uitgevoerd door Pels & Van Leeuwen. In 2007/2008 werd het orgel door dezelfde firma uitgebreid met een zwelkast om het Bovenwerk. De ingreep stuitte destijds op weerstand van het Cuypersgenootschap dat vreesde voor aantasting van de klank van het orgel. De zaak werd uiteindelijk aan de Raad van State voor gelegd, die oordeelde dat niet bewezen was dat de orgelklank een verandering zou ondergaan, waarmee de uitbreiding toch doorgang kon vonden. Tegelijkertijd werd de Scherp uit 1960 vervangen door een Carillon III.
Bij de recente dispositiewijziging werden meer ingrepen van 1960 teruggedraaid. De Sexquialter van het Hoofdmanuaal werd vervangen door een nieuwe Scherp in Bätz/Witte-factuur. Dit register disponeerde Witte overigens in een eerder plan voor het orgel, maar het moest bij de bouw wijken voor een Prestant 16’. De Hoofdwerkmixtuur werd teruggebracht in de oorspronkelijk 16’-ligging, zoals ooit door Mr. A. Bouman in zijn dispositiecahiers genoteerd. De samenstellingen van de Mixtuur en de Scherp komen nu overeen met gelijknamige registers van het voormalige J.F. Witte-orgel (1882) van de Grote Kerk in Den Haag. Op het Rugwerk werd een Fluit travers 8’ gereconstrueerd, waarvoor de Sexquialter uit 1960 moest wijken. (Bron orgelnieuws)
Hoofdwerk:
Prestant 16' Bourdon 16' Prestant 8' Roerfluit 8' Octaaf 4' Nachthoorn 4' Quint 3' Octaaf 2' Scherp IV Mixtuur III-V Cornet V Disc. Fagot 16' Trompet 8' |
Rugpositief:
Prestant 8 Holpijp 8' Octaaf 4' Fluit 4' Quint 3' Octaaf 2' Mixtuur III-IV Cornet V Disc. Fluit Travers 8’ Trompet 8' Dulciaan 8' Tremulant |
Bovenwerk:
Prestant 8' Baardpijp 8' Quintadeen 8' Viola 8' Roerfluit 4' Salicet 4' Nazard 3' Woudfluit 2' Carillon III Schalmei 8' Vox Humana8' Tremulant |
Pedaal:
Prestant 16' Subbas 16' Octaafbas 8' Gedekt 8' Roerquint 6' Octaaf 4' Bazuin 16' Trombone 8' Trompet 4's Koppelingen koppeling Hoofdwerk - Rugpositief koppeling Hoofdwerk - Bovenwerk koppeling Pedaal - Hoofdwerk koppeling Pedaal - Rugpositief Toonhoogte: A1 = 438 Hz Temperatuur: evenredig zwevend |