Het orgel in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden
Het orgel in de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden is gebouwd in de jaren 1724-27 door een Amsterdamse orgelbouwer die afkomstig was uit de Harz in Duitsland, Christian Müller. Het stadsbestuur wilde een orgel dat in overeenstemming was met de grootte en het aanzien van de stad. Op 21 juli 1724 kwam Müller naar Leeuwarden om te onderhandelen met het stadsbestuur. Hij had een tekening meegenomen en een week later werd het contract getekend. Voor 9000 gulden zou hij tegen de westzijde van de kerk een nieuw orgel bouwen met 38 registers, verdeeld over 3 manualen en een vrij pedaal. Ook moest hij voor dat bedrag het oude orgel repareren en overplaatsen naar de Westerkerk.
Eerst werden er de nodige bouwkundige aanpassingen aan de kerk gedaan. In augustus 1725 begon stadstimmerman Claes Bockes Balck met het vervaardigen van de orgelkas. In december 1725 verhuisde orgelbouwer Müller met zijn gezin naar Leeuwarden om het orgel te bouwen. In maart 1727 werd het instrument gekeurd door drie vooraanstaande organisten, die er zeer over te spreken waren. Op de orgelkas staan drie manshoge beelden die Geloof, Hoop en Liefde voorstellen, met daartussenin twee bazuinblazende engelen. Dit beeldhouwwerk is van de hand van Gerbrand van der Haven, terwijl de kleinere figuren op het rugwerk vervaardigd zijn door Jacob Sydses Bruinsma, die ook tekende voor het snijwerk met het stadswapen onder het orgel.
Pas in 1883-85 werd er aan het orgel ingrijpend gesleuteld door de fa. L. van Dam & Zonen. Zij bouwden nieuwe windladen en pasten intonatie en dispositie aan. In 1928 en 1940 werden herstelwerkzaamheden uitgevoerd, maar het orgel raakte langzaam maar zeker in verval. Na de kerkrestauratie van 1972-76 werd het orgel in 1977-78 gerestaureerd door de Leeuwarder orgelmakers Bakker & Timmenga. Zij recontrueerden de oorspronkelijke dispositie, inclusief de dubbele koren van de praestanten. De windladen van Van Dam bleven wel bewaard. Het pijpwerk boven c3 is vrijwel allemaal uit 1885. De orgelbank is het enige restant van de oorspronkelijke klaviatuur van Müller. De orgelkas kreeg de originele, Venetiaans rode kleur terug, nadat het in de 19e eeuw eerst groen en later bruin was geverfd.
Hoofdwerk
Praestant 16' Octaaf 8' Roerfluit 8' Octaaf 4' Quint 3' Superoctaaf 2' Mixtuur IV-VIII Scharp IV-VI Trompet 16' Trompet 8' Manuaalomvang: C-g3 Pedaalomvang: C-d1 Toonhoogte: a1=460 Hz Temperatuur: gelijkzwevend |
Rugpositief
Praestant 8' Holpijp 8' Octaaf 4' Octaaf 2' Cornet VI (discant) Sexquialter II Mixtuur IV-VIII Trompet 8' Tramblant |
Bovenwerk
Baarpijp 8' Quintadena 8' Viool de Gamba 8' Octaaf 4' Gemshoorn 4' Nassat 3' Nagthoorn 2' Sexquialter II-IV Cimbaal III Dolceaan 8' Vox Humana 8' Tramblant |
Pedaal
Praestant 16' Bourdon 16' Octaaf 8' Octaaf 4' Quint 3' Mixtuur III Bazuin 16' Trompet 8' Trompet 4' Koppelingen Pedaal-Hoofdwerk Pedaal-Rugpositief Rugpositief-Hoofdwerk Hoofdwerk-Bovenwerk |
Foto's: Minne Veldman